De Wet des Heeren
(de tien geboden)
Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
- Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
- Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.
- Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
- Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.
- Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft.
- Gij zult niet doodslaan.
- Gij zult niet echtbreken.
- Gij zult niet stelen.
- Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
- Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is.